Buitenlandse studenten van buiten de EU kunnen met een verblijfsvergunning voor studie in Nederland studeren. De Nederlandse onderwijsinstelling die deze student toelaat meldt deze student aan bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de IND verleent dan een verblijfsvergunning. Als deze student echter onvoldoende studieresultaten haalt (minder dan 50% van de studiepunten), dan meldt de onderwijsinstelling de student af bij de IND, waarna de IND de verblijfsvergunning intrekt. Dit geldt niet alleen als in het eerste studiejaar onvoldoende resultaten worden behaald, maar dit geldt ook voor de studiejaren daarna. Waar de Nederlandse student na het eerste studiejaar ook met slechte studieresultaten gewoon kan blijven doorstuderen, wordt de buitenlandse student geconfronteerd met illegaal verblijf. De buitenlandse student kan de studie weliswaar gewoon voortzetten – ingeschreven blijven staan aan de onderwijsinstelling, zich voor een nieuw studiejaar inschrijven en alsnog voldoende studieresultaten behalen en ook afstuderen -, maar dan wel als illegaal. Dit heeft dan weer allerlei vervelende consequenties, zo bestaat er geen recht op sociale voorzieningen, kunnen zij geen zorgverzekering afsluiten, terwijl deze wel verplicht is, en kunnen deze studenten het land worden uitgezet. Dit geldt zelfs als de student op het moment dat de IND moet beslissen over de intrekking of over de verlenging van de verblijfsvergunning alsnog goede studieresultaten behaalt en bijna afstudeert. Eenmaal afgemeld bij de IND voor die studie blijft afgemeld en dat leidt weer tot intrekking en het niet opnieuw verlenen of verlengen van de verblijfsvergunning, ongeachte de goede studieresultaten daarna.
Scheers Advocatuur heeft betoogd dat deze behandeling van buitenlandse studenten, waarbij niet wordt gekeken naar de studieresultaten op het moment van het besluit over de verblijfsvergunning, discriminatoir is en in strijd met het EU-recht. De Europese studierichtlijn (2016/801) bepaalt namelijk dat er een recht bestaat op een verblijfsvergunning voor studie. Weliswaar kan de verblijfsvergunning worden ingetrokken als er volgens het nationale recht onvoldoende studieresultaten worden behaald, maar een afmelding door de onderwijsinstelling speelt daarbij geen rol. Ook bepaalt deze richtlijn dat deze buitenlandse studenten recht hebben op dezelfde behandeling als Nederlandse studenten.
Het Nederlandse recht verplicht het bestuursorgaan op het moment van het besluit te beoordelen of wordt voldaan aan de voorwaarden, maar dat wordt in deze zaken met een enkele verwijzing naar de resultaten in het verleden dus niet gedaan. Deze cliënt van Scheers Advocatuur had nog voor de besluiten van de IND onderbouwd dat hij op korte termijn zijn studie zou kunnen afronden, maar desalniettemin werd zijn verblijfsvergunning daarna toch ingetrokken en niet verlengd. Verder worden deze studenten dus niet hetzelfde behandeld als Nederlandse studenten, omdat de Nederlandse student ook bij onvoldoende studievoortgang zonder problemen kan doorstuderen.
De rechtbank oordeelt in eerste instantie dat de afmelding door de onderwijsinstelling onvoldoende is en dat de IND de voortzetting van de studie en de alsnog behaalde studieresultaten bij de beoordeling dient te betrekken – zie deze uitspraak -. Ook had de IND de evenredigheid van de intrekking moeten beoordelen. Dezelfde rechtbank oordeelt echter daarna, nadat de IND de intrekking handhaafde, dat de eerdere afmelding wel voldoende is voor de intrekking van de verblijfsvergunning en dat de studieresultaten daarna niet van belang zijn – zie deze uitspraak -. De rechtbank laat zich daarbij in deze tweede uitspraak in het geheel niet uit over het moment van toetsing, terwijl dit in beroep wel was aangevoerd. Ook oordeelt de rechtbank hier dat geen sprake is van ongelijke behandeling tussen buitenlandse en Nederlandse studenten, omdat voor beiden andere voorwaarden gelden. De rechtbank miskent hier dat die andere voorwaarden juist het probleem zijn en door de Europese studierichtlijn zijn verboden. Tegen die laatste uitspraak is dan ook hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, die zich nu hierover uit zal moeten laten en het EU-recht zal moeten uitleggen.