Als genodigde advocaat was ik naast vertegenwoordigers van de Afdeling, rechtspraak, IND, advocatuur  en een aantal andere partijen, aanwezig bij de door de Raad van State in de balzaal georganiseerde (vervolg)bijeenkomst over ongemotiveerde – door de Afdeling eufemistisch genoemd “verkort gemotiveerde” – uitspraken in het vreemdelingenrecht.

Naar aanleiding van veel kritiek op deze ongemotiveerde – artikel 91 lid 2 Vw – uitspraken, niet alleen vanuit de advocatuur (zie onder meer mijn publicatie in Asiel&Migrantenrecht), maar ook vanuit de rechterlijke macht, IND en wetenschap, is de Afdeling nadat in overzichtsuitspraken uitgebreid uiteen is gezet hoe toepassing wordt gegeven aan artikel 91 lid 2 Vw (zie ook mijn noot hierbij in Jurisprudentie Vreemdelingenrecht), intern en ook samen met de “ketenpartners” in het vreemdelingenrecht gaan verkennen wat met deze kritiek kan worden gedaan.

Na de door de Raad van State in mei hierover georganiseerde bijeenkomst, waarin ook ik als spreker mijn gedachten en kritiek heb gedeeld, heeft de Raad van State op deze vervolgbijeenkomst teruggekoppeld en met deze ketenpartners besproken hoe dit intern is opgepakt en wat er mogelijk kan worden verbeterd.

In deze bijeenkomst lichtte de Afdeling drie mogelijkheden toe die zouden kunnen dienen tot verbetering van de inzichtelijkheid van de uitspraken, ook in samenspel met uitgebreid gemotiveerde uitspraken. Een van deze mogelijkheden betreft het toevoegen van een aantal toelichtende overwegingen, waaronder het noemen van een eerdere uitspraak waarin de rechtsvraag al is beantwoord, het vermelden dat een zelfstandig en dragend oordeel in de uitspraak van de rechtbank niet is bestreden en het oordeel dat het hoger beroep nauwelijks concrete kritiek bevat op het oordeel van de rechtbank. Een andere mogelijkheid is het in zaken waarin het met name gaat om een combinatie van individuele rechtsbescherming en de controlefunctie van het hoger beroep, verkort uitschrijven op welk punt de rechtbankuitspraak correctie behoeft (maar het hoger beroep toch niet leidt tot vernietiging van die uitspraak). Ook noemt de Afdeling het in contact met de rechtspraktijk actiever signaleren van rechtsvragen, het doen van pilotuitspraken en het daarna met verwijzing naar de hoofduitspraak afdoen van soortgelijke zaken.

Uit deze bijeenkomst bleek wederom dat zowel de rechtbanken, IND, advocatuur als andere partijen behoefte hebben aan meer inzicht in het oordeel van de Afdeling en meer en vaker feedback zouden willen krijgen over het eigen standpunt of oordeel. Daarvan leren alle partijen en dit komt de kwaliteit van de rechtspraktijk ten goede.

Uiteindelijk is het de Afdeling die mede aan de hand van alle gegeven input een keuze zal maken over de wijze waarop in de toekomst aan de (on)gemotiveerde uitspraken vorm zal worden gegeven. Het door de Afdeling aangegeven streven daarbij is maximale inzichtelijkheid met coördineerbaarheid als begrenzing.

Alhoewel ikzelf alle verbetering van transparantie toejuich en meen dat deze ook ten goede komt aan de kwaliteit en acceptatie van de rechtspraak, zie ik de oplossing niet in een nadere toelichting op zaken waarbij (goed ingevoerde) partijen de uitkomst toch wel begrijpen of zouden moeten begrijpen. In zaken waarin partijen ook wel weten of zouden moeten weten dat de grieven niet kunnen slagen, zou met niet heel veel extra werk verwijzen naar een eerdere uitspraak of een hint dat het om een zaak gaat waarin de uitkomst wel duidelijk is of zou moeten zijn, naar mijn mening wel enige toegevoegde waarde kunnen hebben. Ik zie de oplossing echter met name in het kritischer door de Afdeling beoordelen of een zaak wel echt “artikel 91.2 waardig” is en ongemotiveerd kan worden afgedaan. Dan gaat het dus niet om zaken waarin de uitkomst toch al duidelijk is of zou moeten zijn, maar om zaken waarin de uitspraak van de rechtbank met in ieder geval op het eerste gezicht steekhoudende argumenten is bestreden. Ook zaken waarin is gevraagd Europese of nationale regels uit te leggen of bepaalde fundamentele rechtsbeginselen of rechtskwesties naar voren zijn gebracht, verdienen een motivering. Dit geldt ook als het om een zeer casuïstische zaak gaat of een zaak waarover de Afdeling zich wellicht (op dat moment nog) niet wil uitlaten.

Dit is ook in lijn met hoe de wetgever het heeft bedoeld. Immers, de Afdeling is verplicht te motiveren als hoger beroepen tot vernietiging van de uitspraak kunnen leiden of een vraag in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming wordt opgeworpen en kán van motivering afzien als dit niet het geval is. Met een motivering kunnen partijen ook zien dat een zaak goed is beoordeeld, wat in het belang is van het vertrouwen in de rechtstaat en de door partijen, maar met name door de vreemdeling – die er wat betreft de rechtspositie toch al bekaaid vanaf komt – ervaren rechtvaardigheid. De verwijzing naar productiedruk en coördineerbaarheid van zaken, komt dit gevoel van rechtvaardigheid ook niet ten goede.

Met een motivering krijgt iedereen inzicht in wat er goed en fout is gegaan, waarmee ook de kwaliteit van de rechtspraak wordt bevorderd en in sommige gevallen vervolgprocedures – leidend tot nieuwe productiedruk – kunnen worden voorkomen. De hoop op noodzakelijke stappen in de richting van meer en beter motiveren is wat mij betreft door de, door alle deelnemers positief ontvangen, transparantie die de Afdeling ook nu weer betracht, in ieder geval toegenomen.